De wettelijke vereisten voor het overeenkomen van een geldige proeftijd en het geven van een geldig proeftijdontslag zijn door de Hoge Raad altijd zeer strikt toegepast. In het arrest Den Haan/Box Fasion uit 1995 lijkt de ‘deur der redelijkheid en billijkheid’ op een (bescheiden) kier te zijn gezet. In een drietal recente uitspraken onderzoeken lagere rechters mede aan de hand van dit arrest de grenzen van de ijzeren proeftijd. Het gaat daarbij om conversie van een nietige proeftijd in een rechtgeldige en om de vraag of het beroep (van de werknemer) op het verstreken zijn van de proeftijd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet worden gehonoreerd. De proeftijd is nog wel van ijzer, maar aan de marges lijkt enige versoepeling op te treden.
Verschenen in Tijdschrift ArbeidsRecht, Aflevering 10, 2002
Auteur: mr. C.C. Oberman