Hoge Raad: recht op transitievergoeding kan óók bij ontslag op staande voet

Bij wet is bepaald dat de werkgever (in beginsel) geen transitievergoeding is verschuldigd als er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door de werknemer (art. 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW). De Hoge Raad oordeelde op 30 maart 2018 dat bij een ontslag op staande voet niet per definitie vaststaat dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. De HR overwoog als volgt (r.o. 4.2):

(..) Als het hof van oordeel is geweest dat in geval een rechtsgeldig ontslag op staande voet nooit recht bestaat op een transitievergoeding, is dat oordeel onjuist. Het hof heeft dan miskend dat met de vaststelling van het bestaan van een dringende reden niet is gegeven dat het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.

In deze casus is de werknemer op staande voet ontslagen, omdat hij meerdere keren onder invloed van alcohol op het werk was verschenen, ondanks het alcoholbeleid van de werkgever. De werknemer bepleit dat hem wegens zijn alcoholverslaving geen of hooguit gering verwijt kan worden gemaakt.

De HR heeft de zaak naar het hof Amsterdam verwezen.

De AG had eerder dit jaar in zijn conclusie van 12 januari 2018 geadviseerd dat er in beginsel géén aanspraak op een transitievergoeding zou moeten bestaan, als een ontslag op staande voet terecht is gegeven. De HR gaat hier in haar arrest van 30 maart 2018 dus niet in mee.

 

 

Wilt u meer weten?

Alle advocaten van ons kantoor zijn gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Wij hebben ruime ervaring met het geven van arbeidsrechtelijk advies en het oplossen van arbeidsrechtelijke conflicten.

Meer nieuws