Werknemer maakt na pensionering aanspraak op verloftegoed van bijna EUR 85.000,-

De werknemer maakt na zijn pensionering aanspraak op een verloftegoed van 1.734 uren. Dit vertegenwoordigt een waarde van bijna EUR 85.000,- bruto. De kantonrechter oordeelt uiteindelijk dat de werknemer zijn aanspraken volstrekt onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken.

Feiten
De werknemer is op 1 januari 2003 in dienst getreden van de werkgever (Stichting Zuyd Hogeschool). Hij was laatstelijk werkzaam als directeur. Het dienstverband is per 20 december 2015 geëindigd door de pensionering van de werknemer.

Vordering en verweer
In deze procedure vordert de werknemer betaling van een verloftegoed van bijna EUR 85.000,- bruto. De werknemer baseert zijn vordering op een door hem zelf ingevulde ‘verlofkaart’ die per datum pensionering een tegoed laat zien van 1.734 uren. De werknemer stelt ieder jaar een urenverantwoording te hebben gegeven in de vorm van een dergelijke ingevulde verlofkaart.

De werkgever verweert zich met de stelling dat bij directeuren van het bijhouden en indienen van verlof-kaarten geen sprake is. Voor directeuren als de werknemer gelden doelstellingen en per periode te bereiken resultaten, neergelegd in een zogenoemde (jaarlijkse) managementovereenkomst. De directeur deelt zijn eigen tijd in binnen het kader van de taakafspraken. Van het bijhouden en indienen van een jaarlijkse verlofkaart is dan ook geen sprake, want verlof (opnemen) valt binnen de eigen verantwoordelijkheid en de zelfstandige invulling van de taak. Dit met inachtneming van de Arbeidstijdenwet en de openstellingsuren. Het is dan ook niet gebruikelijk dat verlofsaldo’s opgebouwd worden, laat staan bij vertrek in geld uitgekeerd worden. Verder doet de werkgever een beroep op verval, verjaring en rechtsverwerking.

Oordeel kantonrechter
De kantonrechter overweegt dat de werknemer zijn vordering uitermate mager heeft onderbouwd. Daarbij verwijt de kantonrechter de werknemer dat hij heeft nagelaten de omvang en samenstelling van het gevorderde bedrag nader toe te lichten. De kantonrechter overweegt dat de werknemer er wat al te gemakkelijk aan voorbij gaat dat hij het grootste deel van zijn actieve loopbaan bij de werkgever een positie bekleedde waarin hij verantwoordelijk was voor de bewaking van de rechtspositie, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van onderwijspersoneel dat onder zijn gezag opereerde. Ook overweegt de kantonrechter dat de werknemer binnen de grenzen van de jaarlijks te vernieuwen managementovereenkomst en de bedrijfsdoelstellingen van de werkgever grotendeels zelfstandig invulling diende te geven aan zijn eigen arbeidspatroon. Voor wat betreft de arbeidsduur, de indeling van zijn arbeidstijd/werkdag en de invulling van vakantie en verlof was hij slechts aan zichzelf verantwoording schuldig.

Als vaststaand wordt aangenomen dat voor de werknemer geen enkele verplichting gold om aan zijn direct leidinggevende een jaarlijks overzicht te verstrekken van door hemzelf opgenomen verlofuren of anderszins verantwoording af te leggen over zijn tijdsbesteding. Het had voor de werknemer duidelijk kunnen en moeten zijn dat hij zijn vakantie en verlof zelf moest inroosteren. Hij kon en mocht niet ervan uitgaan dat ongebruikte verlofrechten gespaard konden worden.

Verder merkt de kantonrechter op dat gelet op de vervaltermijn van vakantiedagen als bepaald in artikel 7:640a BW het hoe dan ook niet kan kloppen dat de werknemer per datum pensionering 1.734 uren verlof ‘gespaard’ had. Een aanmerkelijk deel daarvan is reeds vervallen. En het saldo dat de werknemer per 31 december 2010 op (toen) 1.139 uren stelde, is inmiddels verjaard.

Dit alles maakt dat de kantonrechter concludeert dat de werknemer in vergaand onvoldoende mate zijn aanspraken, of zelfs maar een deel daarvan, aannemelijk heeft kunnen maken.

De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer af.
Rechtbank Limburg 21 februari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:1639

Opmerkingen achteraf
Een werknemer dient het door hem gestelde vakantiedagensaldo te bewijzen indien de werkgever dat saldo voldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat zal de werkgever mede kunnen doen aan de hand van haar vakantiedagenadministratie, die een werkgever gelet op het bepaalde in artikel 7:641 lid 2 BW verplicht is bij te houden (HR 21 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0293). Maar de werkgever kan een door een werknemer gesteld saldo ook gemotiveerd betwisten door concrete omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de werkgever niet over gegevens kan beschikken ten aanzien van het vakantiedagensaldo in verband met de wijze waarop partijen invulling hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Daarvan kan sprake zijn indien de werknemer vaak in het buitenland verblijft en hij zijn werkzaamheden met een grote mate van zelfstandigheid mag uitvoeren, zonder daarbij een urenverantwoording af te leggen (HR 12 september 2003, JAR 2003/243). Betwist de werkgever het door de werknemer gestelde vakantiedagensaldo niet voldoende, dan zal van het door de werknemer gestelde saldo worden uitgegaan (zie bijvoorbeeld Ktr. Leeuwarden 28 juni 2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:BA8410).

Dit nieuwsbericht is geschreven door mr. Peter Hendriks, advocaat bij Palthe Oberman Advocaten. Dit nieuwsbericht is gepubliceerd in de nieuwsbrieven van Sdu OpMaat Arbeidsrecht en Rechtsorde.

Wilt u meer weten?

Alle advocaten van ons kantoor zijn gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Wij hebben ruime ervaring met het geven van arbeidsrechtelijk advies en het oplossen van arbeidsrechtelijke conflicten.

Meer nieuws